- channel
- n. kanaal; lijn, net (ook in computers); stroom; (in computers) kanaal, vergadering op het Internet; gesprekskamer (chat room) op het Internet--------v. kanaliseren; verwijzenchannel1[ tsjænl]I 〈eigennaam; Channel; the〉1 het KanaalII 〈telbaar zelfstandig naamwoord〉1 kanaal ⇒ zee-engte2 (vaar)geul ⇒ bedding3 kanaal ⇒ buis, pijp, goot4 kanaal ⇒ weg, middel, richting5 〈radio, tv〉kanaal ⇒ 〈figuurlijk〉 net, programma♦voorbeelden:4 channel of thought • denkwijzehe has his channels everywhere • hij heeft overal zijn kanalen————————channel2〈werkwoord; Brits-Engels channelled〉1 kanaliseren ⇒ voorzien van kanalen/geulen/groeven/goten2 leiden ⇒ sturen, in bepaalde banen leiden
English-Dutch dictionary. 2013.